Bij iedereen kan zich een niersteen ontwikkelen. Stenen kunnen zich vormen als de productie van uw urine niet in balans is. Het kan te maken hebben met hoeveel u drinkt en met stoffen in uw urine die de vorming van stenen stimuleren.
Sommige mensen zijn vatbaarder voor het vormen van stenen dan anderen
U hebt een verhoogd risico wanneer:
- er steenziekte in de familie voorkomt
- u een steen hebt die brushite, urinezuur of uraat bevat
- de stenen worden veroorzaakt door een infectie in uw urinewegstelsel
- u een genetische aandoening hebt waardoor u vatbaarder bent voor steenvorming
- u een vernauwing van uw urineleiders hebt
- u een blokkade hebt op de plaats waar uw urineleider aansluit op uw nieren
Bepaalde urologische aandoeningen kunnen het risico van steenziekte vergroten:
- sponsnier (een aangeboren aandoening)
- een cyste of een aandoening die diverticulum calicis renis (uitstulping van een nierkelk in het nierparenchym) wordt genoemd
- vesico-ureterale reflux (een abnormale verplaatsing van de urine in de urineleiders of nieren)
- hoefijzernier (een aangeboren aandoening)
- zwelling in een van uw urineleiders, urethrocele genaamd
- nefrocalcinose (te veel calcium in de nieren)
Ook sommige andere aandoeningen zijn gerelateerd aan steenziekte. Dit zijn onder meer:
- Hyperparathyreoïdie (overmatige productie van bijschildklierhormoon door de bijschildklieren)
- Maagdarmziekten (jejuno-ileale bypass, darmresectie, ziekte van Crohn, malabsorptiestoornissen en een ander verloop van de urinewegen)
- Sarcoïdose (een ontsteking die in verscheidene organen in uw lichaam kleine klompjes cellen veroorzaakt)
Daarnaast wordt steenvorming geassocieerd met een aantal geneesmiddelen. Stop niet met het gebruik van een aan u voorgeschreven geneesmiddel tenzij uw arts u dat zegt.